Vluchtig contact
De goudvink en ik hebben een lange geschiedenis. Een kennismaking met een karmijnrood mannetje in de Amsterdamse Waterleidingduinen maakte zo’n onuitwisbare indruk op mij dat de vogel direct in het rijtje van de ijsvogel, bijeneter en scharrelaar terecht kwam. De mooiste vogels op aarde voor een jochie van 13.
De jaren erna zag ik af en toe een goudvink in de duinen, maar in die tijd had ik alleen een verrekijker en was ik druk bezig met het ontdekken van de overweldigende intensiteit van de natuur. Fotograferen was nog toekomstmuziek, maar ik genoot van elke onverwachte ontmoeting. Wie zaten daar bijvoorbeeld hoog in de boom toen ik mijn eerste korhoenders op de Holterberg zag? Juist, goudvinken, tegen een strak blauwe lucht.
Zelfs over onze straat in Utrecht vloog soms een goudvink, maar landen deden ze nooit. Ja, in de achtertuin van de overburen, daar wel, getuige de foto’s die de buurman mij toestuurde van goudvinken die de laatste verdorde vruchten uit een prachtframboos peuterden. De goudvink en ik, we zagen elkaar wel, maar van een echt innige band was nooit sprake. Meer dan een vluchtig contact werd het niet.

Verstoppertje spelen
Ik raakte er ondertussen van overtuigd dat goudvinken een soort zesde zintuig hadden ontwikkeld om zichzelf te verstoppen als ik in de buurt was met een camera, om vervolgens van achter een boom zachtjes naar me te roepen. Niet dat ik de hoop had opgegeven om ze ooit vast te leggen, natuurlijk niet, maar ik maakte er geen werk meer van. Er waren genoeg fascinerende dingen daarbuiten te zien. Maar toch, elke keer als ik dat “pjuu” ergens uit het struweel hoorde komen stond ik op scherp.
Zo ook vorige week. Ik moest de boodschappen doen en besloot via het park naar de supermarkt te wandelen. En daar hoorde ik het bekende, zachte roepje: goudvinken! Ik keek om me heen, maar geen goudvink te bekennen. Natuurlijk niet. Het pad waar ik liep werd links en rechts begrensd door een vreselijk dicht sleedoorn-bramenstruweel. Daar moesten ze wel inzitten. Ik bleef staan en luisterde aandachtig om te peilen waar het geluid vandaan kwam. Van verschillende kanten kwamen roepjes tot me, en tot mijn verrassing begon een exemplaar zelfs zachtjes te zingen.
Dit moest een groepje zijn! Het begon van binnen te kriebelen. De sleedoornknoppen groeiden hier uitbundig en goudvinken zijn daar gek op. Zouden deze vogels hier misschien wat langer blijven, en belangrijker, zouden ze misschien uit het struweel omhoog willen komen?

Afgevinkt?
Omdat de goudvinken maar op 10 minuten lopen van mijn huis waren besloot ik om toch maar de camera te gaan halen. Je weet het tenslotte maar nooit…
Vier uur later, na geduldig wachten en speuren in het struikgewas en vele onderhoudende gesprekken voerend met wandelaars en hondenbezitters (“Zit er weer iets bijzonders, Luc?”) gebeurde het. “Hij-die-nooit-gefotografeerd-wil-worden” kwam omhoog uit een wirwar aan takken en begon voor mijn neus en lens aan de knoppen van een sleedoorn te knabbelen. Op dat moment was ik zonder twijfel de meest gelukkige mens op aarde. En het werd nog mooier toen ook het vrouwtje zich liet bekijken en fotograferen. Zelfs de bonusfoto lukte, meerdere malen: het fotograferen van het foerageergedrag van de goudvink, sleedoornknoppen etend.

Ik bleef genieten tot het laatste daglicht, totdat de vogels zich terugtrokken in het dichte struweel. Het werd een heerlijk weekend, want de hoeveelheid sleedoornknoppen was zó groot dat de goudvinkengroep geen aanstalten maakte om door te trekken naar andere voedselgronden.
Je zou kunnen zeggen dat ik daarmee de goudvink had afgevinkt, maar daarmee zou ik deze schone vogel veel tekort doen. De goudvink en ik, we hebben elkaar eindelijk gevonden.

2 reacties
Zo herkenbaar, Luc! Voor mij waren Pestvogels – de naam zegt het al – zo’n soort.
Klopt Egon, en alsof het toeval het wil: die tweede soort die het me erg moeilijk maakte, de middelste bonte specht, is ook gelukt afgelopen week! Maar dat is weer een ander verhaal, misschien voor een volgende column.