Alken zijn van dichtbij onmiskenbaar. Op het land zitten ze ‘pinguïnachtig’ rechtop, waardoor het contrast van de hagelwitte buik en zwarte rug gelijk opvalt. En als je voorbij de dikke nek gaat en de stompe, hoge snavel ziet, kan het niet meer missen. Volwassen dieren hebben een gave witte streep die verticaal de snavel ‘splitst’. Die snavel is, samen met de langere staart, van dichtbij het duidelijkste verschil tussen de alk en de zeekoet en kortbekzeekoet, die vaak in dezelfde kolonies te vinden zijn. Bij de zeekoetsoorten is de snavel veel puntiger, en de staart korter. Op afstand op zee kan het verschil alk/zeekoet lastig zijn. Zeekoeten zijn echter minder zwart op de rug en wat langer.

Jonge alken en alken in winterkleed zien er anders uit. Jonge alken hebben een kleinere snavel zonder witte streep. In winterkleed, dat we het meest in Nederland zien, heeft de alk een witte keel en witte wangen.

Alken broeden dus op rots kliffen, maar spenderen het grootste deel van het jaar op zee. Alken kunnen, naast snel vliegen, ook erg goed duiken. Op deze manier verzamelen ze hun eten, dat uit kleine vissoorten en kreeftachtigen bestaat. Verder zijn alken levenslang monogaam. De vrouwtjes lijken hierbij de mannetjes te kiezen. Het vrouwtje legt een ei per jaar dat door beide ouders wordt uitgebroed. Een paartje alken kan meerdere jaren achter elkaar naar precies hetzelfde stukje rots komen om te broeden.

Om in Nederland alken te vinden, moet je in de wintermaanden naar de kust. Soms zwemmen ze dicht bij de kust, maar meestal zal je het met kleine zwart-witte stipjes ver op zee moeten doen. Neem dus vooral je verrekijker mee en bestudeer vooraf de verschillen tussen alken en zeekoeten goed!

