De appelvink is een soort van oude loofbossen en parken. In bosrijke streken komt hij het meest voor maar ook in stedelijk gebied wordt deze prachtige soort regelmatig gezien.
De forse kop en snavel heeft de appelvink niet voor niets. Daar kan hij een flinke noot mee kraken. Kersenpitten bijvoorbeeld zijn voor hem een peulenschil. De appelvink is een echte zaadeter. Hij heeft speciale voorkeur voor kers, haagbeuk en spaanse aak, als deze bomen vruchten dragen kun je de appelvink daar aantreffen.
Vanaf mei broeden de appelvinken, vaak hoog in de boom, tegen de stam aan of in een klimop. Het nest zul je niet gemakkelijk vinden. Meestal is er maar een broedsel per jaar, soms twee, met vier of vijf eieren.
Na de broedtijd blijven de vogels meestal in de buurt en zwerven wat rond. Echte trekvogels zijn het niet, alleen bij strenge vorst zoeken ze het wat zuidelijker.