Appelvink

Een vogel met een stierennek. De robuuste appelvink herken je onmiddellijk aan zijn forse kop en sterke snavel. Van alle vinkensoorten is de appelvink wel de grootste. En ook een van de mooiste met zijn prachtige kleuren. Hoewel de appelvink niet zeldzaam is, zie je hem toch niet vaak. Het is een schuwe bosvogel die zich schuilhoudt tussen hoge oude bomen.
De appelvink is in het voorjaar op zijn mooist. Fotograaf: Arjan Troost

De appelvink is een soort van oude loofbossen en parken. In bosrijke streken komt hij het meest voor maar ook in stedelijk gebied wordt deze prachtige soort regelmatig gezien.

De forse kop en snavel heeft de appelvink niet voor niets. Daar kan hij een flinke noot mee kraken. Kersenpitten bijvoorbeeld zijn voor hem een peulenschil. De appelvink is een echte zaadeter. Hij heeft speciale voorkeur voor kers, haagbeuk en spaanse aak, als deze bomen vruchten dragen kun je de appelvink daar aantreffen.

Vanaf mei broeden de appelvinken, vaak hoog in de boom, tegen de stam aan of in een klimop. Het nest zul je niet gemakkelijk vinden. Meestal is er maar een broedsel per jaar, soms twee, met vier of vijf eieren.

Na de broedtijd blijven de vogels meestal in de buurt en zwerven wat rond. Echte trekvogels zijn het niet, alleen bij strenge vorst zoeken ze het wat zuidelijker.

Het spiegelgladde water van de vijver zorgt voor een leuke dubbelopname. Fotograaf: Arjan Troost

Fototips

  • Appelvinken zijn vrij schuw, maar zijn ’s winters soms te lokken op de voederplank met zonnepitten
  • Bij fotohutten waar regelmatig gevoerd wordt, laat de appelvink zich vaker zien, ook in broedtijd
  • In het voorjaar zijn de mannetjes op het mooist, hun grote snavel heeft dan een blauwachtige kleur

Leefomgeving

Oudere gemengde bossen, loofbossen en parken.

Vindtijd

Hele jaar, broedtijd van mei tot augustus.

Bescherming

Wettelijk beschermde soort.

Kwetsbaarheid

Kwetsbaar door verdwijnen van biotoop: oude loofbossen.

Verspreidingskaart

En dan nog dit!

Volwassen appelvinken hebben een enorm sterke snavel met achterin vier ronde knobbels (twee op elke snavelhelft). Door de pit op een juiste manier te klemmen, kan een kracht van 50 kg worden uitgeoefend, voldoende om kersenpitten te kunnen kraken. Jonge appelvinken hebben die kraakknobbels nog niet.

Niet voor niets draagt de appelvink bijnamen als kersenkraker, kriekesteenbijter en pitteneter. De naam appelvink is des te vreemder, want appels zul je deze vogel niet zien eten.

Reageer op dit artikel

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en het Google privacybeleid en servicevoorwaarden zijn van toepassing.

Geef een reactie

Reageer op dit artikel

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en het Google privacybeleid en servicevoorwaarden zijn van toepassing.

Deze artikelen vind je vast ook interessant: