De bosmieren leven in kolonies, grote koepelvormige nesten die deels bovengronds en deels ondergronds zijn. De mierenhopen vind je in naaldbossen op de zandgronden en zijn gemakkelijk herkenbaar. Ze staan op plaatsen waar de zon ze kan beschijnen. Het nest kent ventilatieopeningen om de warmte in de hoop enigszins te kunnen reguleren.
In de winter zie je niet veel leven op en rond het nest, dan zijn ze in rust. Vanaf de eerste zonnestralen in februari en maart komen de werksters (vrouwtjesmieren) echter massaal naar buiten en laten zich heerlijk opwarmen in de lentezon. Als ze voldoende warm zijn gaan ze het nest weer in en zo brengen ze de warmte over op de rest van het mierenvolk. Dat stimuleert de groei van eitjes, poppen en larven in het nest enorm.
Door deze extra warmte zijn er in vanaf eind april al volwassen geslachtsdieren: dat zijn koninginnen en mannetjes. Beide herken je aan de vleugels, waarmee ze de bruidsvlucht kunnen uitvoeren. De werksters zijn onvruchtbaar en hebben nooit vleugels.
De koninginnen paren in de lucht. De bevruchte dieren vliegen een eindje verderop en gaan daar een nieuwe kolonie stichten. Daarvoor “lenen” ze vaak het nest van een verwante mieren, de renmieren. Ze dringen binnen, verjagen de koningin van de renmieren en dwingen de renmieren tot slavernij om het eigen broed groot te brengen. Uiteindelijk verjaagt de bosmier de renmier.
Het komt ook wel voor dat de verse koningin weer in het eigen oude nest terugkomt en daar een eigen kolonie sticht. Dan zie je meerdere bulten op de mierenhoop ontstaan.
Men maakt bij de rode bosmier onderscheid tussen twee soorten, die erg op elkaar lijken: de behaarde en de kale bosmier. Het onderscheid is lastig, want de behaarde bosmier is niet erg behaard en de kale bosmier niet echt kaal. De laatste inzichten zijn dat het waarschijnlijk toch uiterste vormen zijn van dezelfde soort. We houden het hier daarom maar bij de verzamelnaam, de rode bosmier.
De bosmieren vormen een belangrijke schakel in het ecosysteem van het bos. Ze eten veel insecten en zijn een waardevolle indicator voor biodiversiteit.