Onder loofbomen, op boomvoeten, stronken en langs steilkantjes kun je gewoon sterrenmos vinden. Het is een heel algemeen mosje dat vooral in het voorjaar opvalt. Als de jonge mosplantjes beginnen uit te lopen zijn het lichtgroene puntjes in het donkere bos. En met een beetje geluk vind je ook nog sporenkapsels. Die zijn voor een mos behoorlijk groot en vallen op door hun geknikte kopjes.
Gewoon sterrenmos is sowieso een grote mossoort. De plantjes kunnen gemakkelijk enkele centimeters groot worden en ook de blaadjes halen soms de halve centimeter wel – en dat is groot voor een mos.
Met een loep kun je heel goed de mosblaadjes bekijken en dan zie je een paar opvallende en karakteristieke kenmerken. Het langwerpige blad heeft een forse nerf in het midden en het hele blad is omzoomd door een dikke laag cellen. Op de bladrand vind je een dubbele rij tanden. De soort kan mogelijk verwisseld worden met rimpelmos, ook een forse soort, maar die heeft opvallend gerimpelde bladeren. Dat heeft gewoon sterrenmos nooit.
Je hebt mannetjes en vrouwtjes. De planten die sporenkapsels vormen zijn per definitie vrouwelijk. De sporenkapsels ontstaan namelijk na bevruchting uit het vrouwelijk orgaan van sterrenmos. De sporenkapsels blijven hun leven lang op moeders schoot zitten en dragen hun steentje bij aan de voortplanting. Dat is het maken van duizenden sporen, die gemakkelijk verspreiden bij de wind.
Het mannetje ziet er heel anders uit. De blaadjes vormen een krans, een soort kommetje dat wel wat op een ster lijkt. Zo komt het mos aan zijn naam. Midden in de krans van blaadjes zit het mannelijk orgaan dat spermacellen produceert. Als er een regendruppel op het midden van de bladerkrans valt, spat de druppel uiteen en neemt het de voortplantingscellen mee. Als zo’n spetter op een vrouwelijke plant in de buurt komt kan de bevruchting plaatsvinden. Regentijd is dus een vruchtbare tijd voor mossen.
Leuk om eens de ontwikkeling van een sporenkapsel te volgen. In het begin zijn het nog stokjes, waarvan de bovenkant met een mutsje is afgedekt, het huikje. Als het sporenkapsel groeit, vormt zich een sporendoosje aan de top. Het huikje zie je daar in het begin nog op zitten, later valt het af. De sporendoosjes hangen met hun kopje naar beneden. Het sporendoosje bevat de sporen. Bij rijpheid valt het deksel van het doosje en komen de sporen vrij. De wind kan de sporen meenemen en verder verspreiden.
2 reacties
Graag gedaan, Marcel! Het kleine spul is inderdaad leuk om te doen en zelfs een beetje verslavend…
Bedank voor het mooie achtergrond verhaal. Ik zet regelmatig mossen op de plaat met macro + tussenringen ed.
Zeker in t najaar met spinnewebben vind ik het nog mooier.