Met zijn knalgele bloemen kun je grote wederik niet missen. Vaak tussen het riet en in de buurt van andere vochtminnende kruiden. Dan vormen deze planten een bont gezelschap met kleurrijke soorten als harig wilgenroosje, koninginnenkruid, moerasspirea en kattenstaart.
De plant kan zich met zijn ondergrondse wortelstokken gemakkelijk uitbreiden en als hij het naar zijn zin heeft op zijn standplaats vormt hij flinke plakkaten. Het is een kruid, dus de bovengrondse delen sterven in de winter af. Ondergronds leeft hij echter voort en in het voorjaar komen de nieuwe scheuten weer boven de grond.
Grote wederik is lid van de sleutelbloemfamilie en daar is het (zoals de naam al doet vermoeden) de meest forse soort van. En tevens de meest algemene! Familieleden zijn de moeraswederik, die nog nattere standplaatsen opzoekt, de zeldzame boswederik en penningkruid, een laag-bij-de-gronds kruipertje van slootkanten. Een bekende tuinplant is de forse puntwederik, die soms ook wel verwildert langs bermen en spoordijken.
De bloemen zijn vijftallig en de kroonbladen vormen een geheel. Dat kun je goed zien als er een bloem afvalt, als een gouden kroontje blijft hij op de grond liggen. Vaak hebben de kroonslippen een oranje voet, dat maakt de bloemen extra kleurrijk. De meeldraden zijn deels vergroeid en zitten vast aan de bloemkroon. Onderin de bloem, aan de voet van de helmdraden, zitten klieren. Deze vormen echter geen nectar, zoals bij veel bloemen, maar olie.
De bladeren zijn vrij smal en langwerpig en hebben iets van een wilg. Daar komt de naam “wederik” ook vandaan, het betekent “wilgachtig”. Bij grote wederik staan de bladeren vaak twee aan twee, maar vaak zie je ze ook in drie- of viertallen bij elkaar staan. Daar herken je de niet-bloeiende planten heel gemakkelijk aan.
De vruchten zijn bolvormig. Als de kroon is afgevallen, zie je alleen de stijl nog boven op de vrucht staan, als een steeltje aan een kers. In de winter kleuren ze oranje. Bij rijpheid gaan de bolletjes open met vijf kleppen en dan komen de zaden vrij.