De kruisbek kun je als broedvogel het meest vinden in bosrijke streken in het oosten van het land. Het is een vroege broeder, van februari tot april. Het broedsucces hangt af van het aanbod van voldoende voedsel. Daar dit per jaar nogal verschilt, is ook het aantal broedgevallen van de kruisbek wisselvallig.
Ze broeden vaak hoog in een naaldboom, het nest goed verstopt achter een tak, tegen de stam aan. De jongen worden nog een lange tijd gevoerd door de ouders. Ze zijn nog niet zo mooie gekleurd als de ouders, sterk gestreept en daardoor niet zo opvallend in hun omgeving.
Kruisbekken zijn afhankelijk van het aanbod van voldoende rijpe kegels en dat kan per jaar nogal eens variëren. Bij voedselgebrek gaan de vogels trekken. Zo kan het gebeuren dat kruisbekken uit Scandinavië in ons land in groepjes rondzwerven, op zoek naar voedsel. Piekperioden zijn mei-juni en eind najaar. De grootste aantallen kruisbekken kun je tegenkomen in de winter, deze overwinteraars leiden een nomadisch bestaan en trekken in groepen rond. Vaak bewegen ze zich hoog in de naaldbomen, maar voor open water om te drinken of om een bad te nemen komen ze graag naar beneden.
Verwante en gelijkende soorten zijn grote kruisbek, met een opvallend dikke snavel en de witbandkruisbek met een duidelijke witte vlek op de vleugels. In invasiejaren kun je deze zeldzame soorten soms in ons land tegenkomen, ze zijn door voedselgebrek verdreven uit de noordelijke streken.