Het zijn doorschijnende dieren. Het geelgroene waas op de rug zag ik niet eerder bij andere waterdieren. Ik vraag me af of het door een pigment wordt veroorzaakt – groen als pigment is zeldzaam bij dieren – of dat het een alg is die als commensaal op het dier leeft. Wanneer ze volwassen zijn laten ze hun gastheer los en gaan zwemmend op zoek naar een partner. De eieren worden een voor een in lange eisnoeren op waterplanten en slakken afgezet. In mijn aquarium zijn de ruiten favoriet. Met een loep is de ontwikkeling van het kreeftenembryo een beetje te volgen. Ik voel me dan even een late nazaat van Antoni van Leeuwenhoek, de grote piskijker uit Delft, die met zijn ongeëvenaarde handgeslepen microscooplensjes de biologie in de 17e eeuw op zijn kop zette en met tekeningen en beschrijvingen van de kleinste dierkens die hij kon vinden alom verbazing opriep. Zijn enkelvoudige lensjes waren zo goed, dat hij details waarnam en beschreef waar je met een macrolens van vandaag erg je best voor moet doen.
In 2005 bleek, dat er een tweede soort in ons zoete water zit, de Japanse karperluis. Ongetwijfeld een soort, die met visbroed uit het Verre Oosten is meegelift. Het is mij niet gelukt de onderscheidende kenmerken bij onze soort te zien. Of het onze beroemde Antoni van Leeuwenhoek wel gelukt zou zijn….
Eén reactie
Leuk stuk Arno, en wat een voor mij volledig onbekend dier!
grt,
Chris.