Gewoon knopjesmos groeit in kleine frisgroene polletjes en is dol op vermolmd hout. Je kunt het vinden in het bos, op oude vergane stobben, laag bij de grond waar het vochtig en schaduwrijk is.
Het mos dankt zijn naam aan de broedknopjes, bolletjes op steeltjes van ongeveer een centimeter die wel lijken op ouderwetse knopspelden. Met behulp van deze orgaantjes plant het mosje zich voort. Als je met een loep kijkt naar een bolletje dan zie je dat die bestaat uit tientallen kleine groene broedkorreltjes. Elk broedkorreltje kan weer uitgroeien tot een nieuw mosplantje. Het is een voorbeeld van ongeslachtelijke voortplanting.
Geslachtelijke voortplanting komt bij gewoon knopjesmos wel voor, maar sporenkapsels (die daar het bewijs van zijn) zijn uiterst zeldzaam. Misschien heeft de soort aan deze aparte voortplantingswijze wel zijn bijzondere latijnse naam te danken, “Aulacomnium androgynum” waarbij androgynum zoveel betekent als mannelijk en vrouwelijk tegelijk.