Niet alleen als zanger scoort de merel hoog, het is blijkens de nationale tuinvogeltelling ook een van de algemeenste tuinvogels. Jaren stond hij op nummer drie, tegenwoordig iets lager, mogelijk door de merelziekte die heerst (zie onderaan dit artikel).
Merels beginnen al vanaf eind maart met hun nesten. Hun nest is een mooi komvormig bouwsel van takjes en grasjes en van binnen afgewerkt met modder en fijn plantenmateriaal. Ze broeden tot in juli en brengen 2 of 3 broedsels groot. Een nest bestaat uit 4-5 eieren, dus dat betekent theoretisch heel wat jonge merels elk jaar. In de praktijk loopt het vaak anders. De merelnesten zijn vaak goed te vinden en veel eieren en jongen vallen ten prooi aan katten, eksters en kraaien.
De jongen blijven twee weken op het nest en de uitgevlogen jongen worden nog een paar weken gevoed door de ouders. Soms alleen door het mannetje en dan is het vrouwtje al weer bezig met het volgende legsel. In die tijd zijn de jongen erg kwetsbaar, ze zijn nog erg onnozel en niet zo vliegensvlug, ook dan vallen er heel wat slachtoffers.
De merel is vooral een standvogel, weinige dieren trekken weg naar het zuiden. Wel kunnen er doortrekkers langskomen uit noordelijke streken. Je kunt de merel dus zomer en winter tegenkomen. In de zomerperiode eten ze graag insecten, regenwormen en dergelijke, in de herfst en winter zijn bessen en vruchten juist populair.
