Ik vind oeverpiepers geweldige beestjes. Zeker op pieren en basaltblokken kunnen de golven hoog zijn en de wind hard. Juist op deze plekken, die de meeste zangvogels in de winter vermijden, voelen ze zich op hun gemak. Maar, hoe herken je ze eigenlijk?

Van de vier piepersoorten in Nederland is de oeverpieper het minst contrastrijk. Dit is zeker het geval voor het winterkleed, dat we in Nederland kunnen zien. De vogel is ’s winters voornamelijk bruin of zelfs een beetje olijfgroen, en heeft een onduidelijke tekening. De poten en snavel zijn donker. De snavel is iets langer dan bij de andere piepers. Er is een kans dat je oeverpiepers bij graspiepers en waterpiepers kan vinden. Dan zijn ze met enige oefening goed uit elkaar te houden. Graspiepers zijn iets kleiner, veel lichter, veel duidelijker gestreept, en hebben lichte poten met veel langere tenen. De waterpieper lijkt meer op de oeverpieper, al heeft de waterpieper een contrastrijkere buik met veel lichtere delen, en bovendien een duidelijk aanwezige witte wenkbrauwstreep die bij de oeverpieper minder duidelijk is. De roepjes van oever- en waterpiepers lijken ook sterk op elkaar: korte, enigszins schelle PSIEP-jes.

Oeverpiepers overwinteren dus in ons land. Dit doen ze langs de kust, zowel in kwelders als op rotspieren. Tussen de rotsen zoeken ze naar voedsel. Ze eten voornamelijk ongewervelden, al pikken ze ook wel zaadjes mee. Ze willen nog wel eens tussen strandlopers als steenlopers en paarse strandlopers scharrelen.

De oeverpiepers die bij ons overwinteren broeden voornamelijk in Scandinavië. Daar maken ze van plantaardig materiaal kuipvormige nestjes tussen de stenen of in het gras bij de kust. Vanaf maart vertrekken de oeverpiepers naar het noorden, om vervolgens vanaf september weer terug te keren. Oktober is de absolute piek. Dan arriveren de eerste dieren die in Nederland overwinteren, maar zien we ook grote aantallen doortrekkers, die zullen eindigen in Frankrijk tot zelfs Portugal.
