Vooral mannetjesvinken in broedkleed zijn een lust voor het oog. Ze hebben een oranjerode borst en wangen met een mooi blauwgrijs petje, en een kegelvormig snaveltje. De strepen op de vleugels zijn contrasterend zwart en licht. De staart is voornamelijk donker, al zijn de buitenste veren wit. In vlucht vallen die witte strepen goed op! Vrouwtjesvinken zijn gruisbruin maar hebben ook die twee lichte vleugelstrepen en een contrastrijke vleugels. Jonge vinken lijken op vrouwtjes.
Vinken zijn zangvogels die niet al te kieskeurig zijn wat hun omgeving betreft. De eisen zijn beschutting, voedsel, en dichte begroeiing om een nest in te maken. Daardoor zijn ze door het gehele land te vinden in parken, bossen en groene tuinen. De grootste aantallen vinken vind je in het oosten van het land, maar met ongeveer 500.000 broedparen zijn ze in het hele land goed te zien.
Vinken zijn territoriaal in het broedseizoen. Mannetjes dulden geen competitie. De kenmerkende zang van de mannetjes is goed aan te leren door de zogenaamde vinkenslag, de verhoging van de laatste paar klanken van de zang. Vinken kiezen vaak relatief onbeschutte zangposten uit en blijven daar minutenlang zingen. De perfecte kans om ze eens goed te bekijken! Het roepje is met enige oefening ook goed te herkennen. Met een beetje fantasie klinkt dat als een enthousiaste ‘Vink! Vink!’. Het vluchtroepje klinkt meer als een voorzichtige ‘jup’.
De vinken die bij ons broeden zijn over het algemeen standvogels, maar een deel trekt ook naar het zuiden. In de winter zullen vinken meer in groepjes leven. Het voedsel bestaat dan voornamelijk uit zaden, die ze veelal op de grond verzamelen. Kijk eens goed voor je op het pad als je in de bossen loopt; vaak is een groepje vinkjes niet ver weg. Ze trekken ’s winters ook graag op met andere vink-achtigen, zoals kepen, sijzen, en groenlingen.