Landschapsfotografen balen meestal van stralend onbewolkt ‘mooi’ weer met een strakblauwe lucht. Wolken brengen juist diepte in een landschapsfoto en kunnen een belangrijk onderdeel van je compositie vormen. Wolken worden onderverdeeld in tien hoofdtypen. Het onderscheid wordt gemaakt op basis van de hoogte waarop de wolken zich bevinden en/of hun verschijningsvorm.
Hoge bewolking (boven 5,5 km)
Cirrus (vederwolken) bestaat uit vezelachtige wolkstructuren, regelmatig in een kommavorm. Ook de hoge condensstrepen van vliegtuigen vallen hier onder. In cirrusbewolking kun je vaak bijzonnen zien. Cirrus zie je bij mooi weer, maar vaak is cirrus wel een eerste indicatie van een naderend warmtefront, al kan dat soms nog enkele dagen duren.
Cirrostratus zijn fijne witte wolkensluiers, soms egaal (de blauwe lucht wordt dan meer melkachtig), soms vezelachtig. De zon schijnt gemakkelijk door de dunne wolken heen en door de ijskristallen is er een grote kans op optische effecten, zoals halo’s en bijzonnen. Cirrostratuswolken duiden op een weersverandering. Wanneer de zon verdwijnt achter de steeds dikker wordende wolkenlaag zal het binnen een paar uur gaan regenen.
Cirrocumulus zijn kleine watjes, plukjes, ribbels of bolletjes, vaak aaneengegroeid of gegroepeerd. De kleur is wit, zonder contrasten. De zon en de maan schijnen moeiteloos door cirrocumulus en kunnen corona’s of irisatie veroorzaken. Deze wolken beslaan een groot oppervlak en wijzen op een toenemende luchtvochtigheid, dus ‘slechter’ weer op komst.
Middelhoge bewolking (tussen de 2 en 5,5 km)
Altocumulus (schapenwolkjes) ligt qua uiterlijk precies tussen stratocumulus en cirrocumulus in, met tamelijk kleine, witte wolkjes, waarbij de onderzijde iets donkerder van kleur is. De wolken zijn vaak uitgestrekt over een groot gedeelte van de hemel. Deze wolken zijn een voorbode van onweer laat op de dag, zeker wanneer karakteristieke torentjes worden gevormd. In andere gevallen staat altocumulus voor een weersverslechtering binnen 12 tot 24 uur.
Altostratus lijkt wel wat op cirrostratus, want ook nu schijnt de zon door de vormloze grijze bewolking heen, maar minder krachtig. Zo zijn er geen schaduwen te zien, evenmin halo’s en bijzonnen. Zolang de zon schijnt en de wolken niet veranderen, blijft het rustig weer. Gaat de zon eenmaal weg, dan gaat het regenen of sneeuwen.

Lage bewolking (lager dan 2km hoogte):
Cumulus (schapen- of stapelwolken) zijn witte wolken met een donkerder basis, vaak met een ronde top. In de loop van de dag worden ze onder invloed van de zonnewarmte steeds groter. Zeker met een vlakke onderkant is cumulus een echte mooi-weer-wolk. Cumulus kan uitgroeien tot een buienwolk wanneer deze al vroeg in de ochtend wordt gevormd. Ontstaan ze pas in de middag en lossen ze ’s avonds weer op, dan is dat een teken van mooi weer.
Convectieve bewolking (gaat door alle hoogtes heen):
Cumulonimbus (bloemkoolwolk) is een hoog opbollende buienwolk. Omdat deze wolk zo enorm groot is, valt deze niet in één van de hiervoor beschreven categorieën. Vaak zit er bovenop de wolk een nevelige top in de vorm van een aambeeld. Cumulonimbus levert potentieel gevaarlijk weer op, met onweer, zware windstoten, veel neerslag en hagel of sneeuw. Onder bijzondere omstandigheden kan zo’n bui uitgroeien tot een supercel, mogelijk met een tornado tot gevolg.
Geef een reactie