Vanwege de ingebouwde infraroodlamp werken cameravallen dag en nacht. Je kunt de camera in het bos ophangen om te kijken of er inderdaad activiteit is op een dassenwissel, of om het tijdstip te bepalen waarop een vos actief wordt. Op een voederplek kun je wel zien of het voer de volgende dag weg is, maar je weet niet wie het heeft opgegeten. Met een wildcamera kom je daar gemakkelijk achter. Dit soort informatie voorkomt vele uren tevergeefs wachten.
Naast foto’s kunnen deze camera’s filmpjes maken waarmee je ook over het gedrag van de dieren informatie verzamelt. De fotografische kwaliteit van dergelijke camera’s is echter te laag voor serieuze foto’s. Daarvoor kun je veel beter je normale camera gebruiken, met alle mogelijkheden om je instellingen en belichting te controleren.
Om de bediening van de camera uit te besteden aan het dier zelf heb je een sensor nodig die de aanwezigheid van het dier detecteert. Daarvoor zijn allerlei opties in de handel, waarvan de bekendste de infrarood- of laserstraal is. Zo’n straal stel je bijvoorbeeld op over een wissel, en als een dier hem onderbreekt, wordt er een foto gemaakt. Ook interessant voor wildlife is een bewegingssensor, vergelijkbaar met de sensor uit de beveiligingscamera’s of de automatische buitenlamp. Ze zijn kant-en-klaar te verkrijgen om aan te sluiten op de camera. Er bestaan ook geluids- en druksensoren maar die worden in wildlifefotografie vrijwel niet gebruikt.
Je kunt de sensoren direct op de camera aansluiten. Er wordt dan elke keer een foto gemaakt als de sensor een signaal afgeeft. Voor meer controle kun je er een kastje tussen zetten, waarmee je bijvoorbeeld kunt instellen wanneer de sensor actief is (niet overdag, wel ‘s nachts), of bepalen dat de camera maar één foto per keer maakt. Zeker als je met flitslicht werkt, wil je niet dat er te vaak achter elkaar wordt geflitst. Dan blijft er geen enkel dier staan, en bovendien laden de flitsers niet snel genoeg op.
Bron: praktijkboek Wildlife fotografie