De afkorting staat voor Digital Single Lens Reflex. De digitale spiegelreflexcamera dus. Ook voor het digitale tijdperk bestonden er al spiegelreflexcamera’s, die D is er pas later voor gekomen. Toen de spiegelreflex werd uitgevonden was het een sensatie: je kon door de zoeker exact hetzelfde beeld zien als het uiteindelijk resultaat op de foto. Een vooruitgang ten opzichte van een apart lensje bij de zoeker, dat net een ander beeld geeft. Sinds de spiegelreflex hebben fotografen het gevoel echt controle te hebben op het beeld dat ze maken.
De truc zit in de spiegel aan de binnenzijde van de camera. Deze spiegel reflecteert (“reflex!”) het door de lens binnenvallende licht via een prisma naar de zoeker en dus naar jouw oog. Je ziet dus echt het beeld dat via de lens binnenkomt. Bij het afdrukken klapt de spiegel omhoog en gaat het licht rechtstreeks naar de lichtgevoelige film of sensor. Gevolg is het dat beeld door de zoeker even wegvalt bij het afdrukken, de spiegel is even uitgeschakeld door het opklappen. Dat is wel een nadeel… Een tweede nadeel is het geluid dat de opklappende spiegel maakt bij het afdrukken. Schuwe dieren kunnen dit niet waarderen en gaan er snel vandoor.
Tegenwoordig zie je ook DSLR-camera’s verschijnen met een spiegel die niet omhoog klapt maar op zijn plaats blijft zitten bij het afdrukken. Het geheim zit in een lichtdoorlatende spiegel (“translucent-mirrrortechnologie”), die een klein deel van het licht reflecteert naar de zoeker en het overige licht doorlaat naar de sensor. Je kunt dus toch afdrukken en tegelijk het beeld blijven zien. Reuze handig als je een vliegende vogel fotografeert en je afdrukt met 10 beelden per seconde: je kunt het beestje continu in de zoeker houden. Ook aan deze methode zit een nadeel: doordat een deel van het licht naar de zoeker afbuigt verlies je ongeveer 20% lichtsterkte op de sensor, overeenkomend met ongeveer 1/3 stop.
Eén reactie