Wil je beweging weergeven, dan moet je dus de camera actief meetrekken in de bewegingsrichting van het dier. De snelheid van het dier, maar ook de brandpuntsafstand van het objectief bepalen het effect. Het beste resultaat krijg je doorgaans bij een sluitertijd tussen 1/10 en 1/100 seconde. Dan vervagen alle details in de omgeving en komt de nadruk echt op de dynamiek te liggen. Probeer bij voorkeur de omgeving van het oog enigszins scherp / herkenbaar te houden. Wanneer dat niet het geval is loop je het risico dat de kijkers de foto eerder als mislukt dan als artistiek zullen aanmerken.
Instellingen bij pannen
Bij pannen (of panning, de veel gebruikte Engelse term) dient de camera in exact dezelfde richting bewogen te worden als het bewegende dier.
Zet de camera op Al-Servo (Canon) of Continuous Focus (AF-C, Nikon) en gebruik de optie Continuous Shooting, ofwel de burstmodus. Juist doordat het resultaat niet helemaal voorspelbaar is kan het geen kwaad om zoveel mogelijk beelden per seconde te schieten. Het blijft een kwestie van toeval of bijvoorbeeld een bewegend been net mooi in beeld komt. Gebruik je een objectief met beeldstabilisatie kijk dan in de documentatie welke stand je moet gebruiken om alleen de verticale trillingen te dempen.