Menu

Onderdeel van Pixfactory

Vogelfotografie in 1941

We zijn verwend: een lichtsterk 500mm of zelfs 600mm objectief, autofocus, of beter nog: eye-tracking, 30 frames per seconde, kant-en-klare vogelhutten, noem maar op. Onlangs vond ik een interessante ‘tutorial’ vogelfotografie in het Nederlandsch Jaarboek voor Fotokunst 1941 door de heer F. Bloem. Beloof dat je vanaf nu nooit meer klaagt over de autofocus die er net naast zat of de vogel die net te ver weg zat!
dwergstern
Een foto van een dwergstern uit 1908. Fotograaf: A. Burdet

Nederlandsch Jaarboek voor fotokunst 1941

Een vriend van mij, die nogal veel met jagers omging en hen wel vergezelde op hun tochten, zeide eens: “Jagen is mooi, totdat het schot valt”. Welnu, bij het fotografeeren van in het wild levende vogels kan men in vollen omvang zijn jachtlust botvieren, zonder dat daarbij het minder mooie, het dooden, te pas komt. Het hoofdelement van de vogelfotografie is wel het benaderen van den schuwen vogel. Het genoegen, dat men daaraan beleeft, ligt dus rechtstreeks ten grondslag aan een oerinstinct van den mensch, het jachtinstinct….

Om de vogels onder het bereik van de camera te brengen is het noodig, dat men met hun levensgewoonten op de hoogte is, evenals het voor een jager een vereischte is, dat hij het leven van het wild, dat hij onder schot moet krijgen, kent.

Nu heeft men bij het fotografeeren van vogels de meeste kans van slagen, wanneer men gebruik maakt van het broedinstinct van deze dieren. Men heeft dan een vast punt, het nest, waar zij terugkomen en waarop men van tevoren kan instellen. Deze nesten dient men dus eerst op te sporen. Van sommige soorten zijn de nesten voor een eenigszins in de vogelwereld ingewijde vrij gemakkelijk te ontdekken. Van de meeste soorten is het legsel echter moeilijk te vinden en in sommige gevallen kost dit zelfs den meest geroutineerden eierenzoeker en vogelkenner nog veel moeite en geduld. De natuur neemt dan ook verschillende middelen te baat om de eieren en de jonge vogels aan het oog van op buit beluste vijanden te onttrekken. Bij vele vogelsoorten ligt het nest diep verscholen tusschen de vegetatie, bij andere liggen de eieren geheel open en bloot in een ondiep nestkuiltje, doch hebben dan merkwaardige schutkleuren, waardoor ze toch haast onvindbaar zijn. Weer andere vogels bedekken hun eieren met plantendeelen, als ze van het nest gaan. Dit is namelijk het geval met de futensoorten. Het nest van deze duikers bestaat uit een in het water drijvenden hoop half vergane plantendeelen, die ze van den bodem opduiken. Iemand, die zoo’n nest niet kent, ziet hierin niet meer dan een hoopje rottende planten, zooals die daar zoo veel in het water drijven. Als de broedende vogel onraad bespeurt, werkt hij met den snavel vliegensvlug wat van deze plantendeelen over de eieren en duikt daarna dadelijk van het nest onder water, om op een afstand en liefst tusschen het riet weer boven te komen, doch alleen met den kop boven het wateroppervlak zooals een duikboot met haar periscoop. Zoodra het gevaar is geweken, begeeft de vogel zich weer omzichtig naar het nest, ontbloot de eieren en zet trouw het broeden voort.

kluut
Nestfotografie was vroeger heel normaal. Fotograaf: N. Binsbergen

Sommige soorten hebben de gewoonte bij naderend onraad dadelijk van het nest op te vliegen. Hoewel het legsel dan meestal wel tusschen de vegetatie verborgen ligt, is het voor den mensch vrij gemakkelijk te vinden, als hij slechts goed het plekje in het oog houdt, waar de vogel opspatte. Zeer vele vogelsoorten leggen dit echter handiger aan en verlaten bij naderend gevaar het nest zeer vroegtijdig en op een onopvallende wijze. De kievit bijvoorbeeld loopt daarbij eerst een flink eind en wel zoo verborgen mogelijk, liefst door een greppel of iets van dien aard en eerst daarna gaat hij op de wieken. Hierdoor brengt hij zijn vijanden, die het op de eieren gemunt hebben, van de wijs, daar zij gaan zoeken op de plaats waar de vogel opvloog.

Er zijn ook vele vogelsoorten, die hun nesten minder verborgen houden. Dit zijn de vogels, die in zoogenaamde kolonies broeden, dat wil zeggen in een groot aantal van dezelfde soort dicht bij elkaar, zooals bijvoorbeeld de meeuwen dit doen. De broedplaats wordt dan gemeenschappelijk door de geheele kolonie tegen indringers verdedigd. Tegen den mensch is deze methode van beschermen der legsels echter niet doeltreffend. Het tegendeel is eerder het geval, daar een meeuwenkolonie vaak al op een afstand merkbaar is door een wolk van krijschende vogels, die erboven hangt, vooral wanneer de kolonie door gevaar verontrust wordt. En de mensch kan de gemeenschappelijke aanval wel weerstaan, daar hij bij het betreden van de kolonie meestal slechts schijnaanvallen, vanuit de lucht ondernomen, te verduren krijgt. De nesten van in kolonies broedende vogels zijn dus gemakkelijk te vinden.

Vele menschen verkeeren in de meening, dat vogelfoto’s gemaakt worden met toestellen voorzien van zeer kostbare telelenzen, en hooren er van op als ik vertel, dat ik hiervoor meestal een gewone 9 x 12 cm klapcamera gebruik, een toestel, dat men tegenwoordig met de allerbeste lens en sluiter uitgerust voor slechts enkele tientallen guldens machtig kan worden. Hiermede benader ik den vogel dan echter zeer dicht en wel tot op ongeveer een meter, of bij een zeer grooten vogel tot op enkele meters. Bij het maken van deze close-ups is het vanzelfsprekend noodzakelijk, dat men een toestel gebruikt, waarmede men nauwkeurig kan instellen en waarbij men precies kan zien, wat men op de plaat krijgt. Een reflextoestel, waarvan de brandpuntsafstand voldoende lang is en waarmede men voldoende dichtbij kan instellen, is voor dit werk zeer geschikt. De voordeelen van de reflex komen hier goed tot hun recht. Met dit toestel kan men op hetzelfde oogenblik, dat men den sluiter in werking gaat stellen, de compositie van het bewegelijke beeld beoordeelen. Zoo noodig kan ook vlug van instelling worden veranderd, hoewel dit in de meeste gevallen niet meevalt.

Hoe gaat nu het fotografeeren van een broedenden vogel in zijn werk? Er zijn hiervoor verschillende manieren. Als men bij het nest komt, blijft de vogel niet zitten, althans op enkele hooge uitzonderingen na niet, dus het dier zoo zonder meer gaan fotografeeren is niet mogelijk. De manier is, het toestel bij het nest op te stellen, zich dan op de een of andere wijze voor de vogel te verbergen en te wachten tot het dier naar het nest terugkomt.

griel
Het toestel opstellen bij het nest en dan wachten tot de vogel terugkomt. Fotograaf: A. Burdet

Toen ik voor het eerst met de camera op onze gevederde vrienden jacht ging maken, gebruikte ik eenvoudig een langen draad, dien ik aan het hefboompje compursluiter bevestigde. Het toestel werd gecamoufleerd bij het nest opgesteld. Op een afstand verborgen liggend en met den kijker turend moest ik dan op het juiste oogenblik als de den vogel op het nest kwam, door een ruk aan den draad den sluiter ontspannen. Deze wijze van doen bracht echter vele bezwaren met zich mede. Nu eens verwarde de draad in de struiken, dan weer werd de sluiter ontijdig ontspannen of kwam het toestel door den ruk in trilling. Met deze methode heb ik dan ook niet veel succes gehad, en ik heb den draad al spoedig vervangen door een electrisch snoer, terwijl ik een eenvoudige inrichting aan mijn toestel maakte, met behulp waarvan de sluiter door aan het andere einde van de electrische geleiding contact te maken ontspannen kon worden. Hierdoor werd bereikt, dat ik op practisch hetzelfde oogenblik, dat ik den sluiter wenschte te ontspannen, deze ook in werking gesteld werd. Tevens gaf de electrische sluiter nog een andere mogelijkheid. Ik heb namelijk met behulp daarvan ook enkele vogels zichzelf laten fotografeeren door een electrisch contact op het nest te leggen. Als de vogel dan op het nest kwam en daarbij op het contact trapte, werden de dunne draadjes hiervan tegen elkaar gedrukt, waarop onmiddellijk de sluiter klikte en het dier zichzelf had vereeuwigd. Wanneer ik dan later eens ging kijken, of de vogel op het nest was geweest en ik zag, dat de sluiter Inderdaad ontspannen was, dan wist ik wel, dat de vogel op de plaat moest staan. Maar hoe, en in welken stand? Had het dier zich op het moment van de opname niet zeer snel bewogen, waardoor onscherpte was ontstaan? U begrijpt wel, dat men dit niet in de hand heeft, als men op deze manier een vogel verschalkt. Men kan den vogel zoo niet fotografeeren op een bepaald moment, waarop hij een mooien stand inneemt en niet te snel beweegt. Ook met het contact in de hand op een afstand van het toestel is dit niet ten volle mogelijk, daar men te ver van den vogel verwijderd is om te kunnen beoordeelen, of hij den voor een mooie foto meest gewenschten stand heeft aangenomen. Ook kan men van dien afstand niet alle kleinere bewegingen van het dier zien en zou men bijvoorbeeld kunnen belichten tijdens een snelle beweging van den kop, waardoor de opname onscherp zou worden. Voorts is het een bezwaar, dat men steeds na een opname zijn schuilplaats moet verlaten, naar het toestel moet loopen om van plaat te verwisselen en om den sluiter opnieuw te spannen, waarbij men dan telkens den vogel van het nest jaagt.

De beste methode is dan ook, zelf met het toestel vlak bij den vogel te zitten. Om dit mogelijk te maken gebruik ik een linnen schuilhutje in camoufloerende kleuren met afmetingen van ongeveer een meter hoog, breed en lang. Dit tentje moet nu op den gewenschten afstand van bijvoorbeeld een meter van het nest gezet worden, terwijl de fotograaf daarin plaats neemt met het toestel op het statief bij zich in de hut. Er wordt dan gefotografeerd door een opening in den wand van het tentje. Men kan dit echter niet doen zonder eerst de noodige voorbereidingen te treffen.

We beginnen met de schuilhut op een flinken afstand van het nest te plaatsen, laten we zeggen op een meter of tien. We verwijderen ons en als we na eenigen tijd terugkomen en zien, dat de vogel zich over den angst voor dit vreemde ding heeft heengezet weer rustig op de eieren zit te broeden, dan kan de tent eenige meters dichterbij gezet worden en zoo vervolgens totdat de gewenschte afstand is bereikt. Nu kan de fotograat met zijn spullen in het tentje kruipen. Hij dient zich echter te laten wegbrengen door een helper, die van het nest weggaat, als de fotograaf in de hut is verdwenen. De vogel heeft nu gevaar in den vorm van den mensch zien komen en hij ziet dit gevaar zich thans ook weer verwijderen. Tellen doet de vogel niet en hij komt dan ook niet tot de conclusie, dat er nog een mensch bij het nest is achtergebleven. Het dier is weer gerustgesteld en keert na eenigen tijd naar de eieren terug.

Het is voor mij telkens weer een sensatie. Wanneer zoo’n wilde, van aard schuwe vogel mij nadert en zoo dichtbij komt, dat elk detail van het veerenkleed, van den snavel, van de oogen enz. te zien is, elk klein geluidje te hooren is, en nauwkeurig kan worden waargenomen, hoe de vogel reageert op de geluiden van zijn omgeving. Zoo heb ik vastgesteld, dat de vogel bij gevaar niet alleen reageert op het waarschuwingsgeroep van den echtgenoot of van andere soortgenooten, doch dat hij ook onrustig wordt bij het vernemen van angstgeluiden van andere vogelsoorten, die daar in de buurt huizen. Hij heeft dus door de ervaring als het ware ook de taal van die andere vogelsoorten in zooverre leeren verstaan.

Zoo in de onmiddellijke nabijheid van den vogel gezeten, zonder door hem te worden gezien, kunnen we op het juiste oogenblik den sluiter in werking stellen, daarna het toestel voor de volgende opname gereed maken en zoo meerdere platen belichten, zonder den vogel te storen. Nu verloopt een en ander niet steeds zoo vlot als ik het hier heb verteld. De eene vogelsoort is veel schuwer dan de andere, terwijl ook de individuen van een zelfde soort in dit opzicht nog tamelijk kunnen verschillen.

Blijkt het, dat na het plaatsen van een schuilhut bij een nest de vogel niet op de eieren durft terug te komen, dan moeten verdere pogingen dadelijk gestaakt worden, daar anders het gevaar zou ontstaan, dat de vogel tenslotte het legsel in den steek zou laten. Ik houd steeds als stelregel, dat het welzijn van het broedsel boven het slagen van de foto gaat. Wij maken hier dus gebruik van het broedinstinct van de vogels. De angst voor het vreemde, in dit geval de schuiltent, wordt onderdrukt door de broeddrift, die sterker is. Evenals bij alle andere dieren zijn de driften, die met de voortplanting van de soort verband houden, bijzonder sterk en deze kunnen het dier in kwestie groote kracht en moed geven. Zoo valt een betrekkelijk kleine vogel als een kievit of een grutto ter verdediging van het broedsel met succes veel sterkere vogels als kraaien, reigers en zelfs kiekendieven aan.

Voor vogels, die niet op den grond doch in de boomen nestelen, is de schuilhut niet zoo gemakkelijk bij het nest te plaatsen. Om die vogels te fotografeeren zijn nog grootere moeilijkheden te overwinnen. Een voorbeeld hiervan is de foto van den blauwen reiger. Nu konden we aan de voorbereiding hiervan ook wel wat meer tijd besteden, daar de blauwe reigers reeds in Februari beginnen te broeden en wij dan bij de andere vogels toch nog niet terecht kunnen, daar deze op nog enkele uitzonderingen na eerst in April en Mei tot broeden komen. Toen we van een onzer zwerftochten in den herfst terugkeerden door den polder de Beemster, ontdekten we daar in een boomgaard een blauwe-reigerkolonie, waarvan toen natuurlijk alleen nog de nesten aanwezig waren. We besloten om daar het volgend voorjaar de reigers te gaan fotografeeren. Dat zou een heel karwei worden, daar de nesten alle hoog in de boomen zaten. We lieten ons hierdoor echter niet afschrikken en trokken er het volgend jaar reeds in Februari op af. De reigers waren toen al op de nesten en waren druk bezig de oude nesten te herstellen en nieuwe te bouwen.

Vergunning om in den bongert te opereeren was na een bezoek aan den boer spoedig verkregen. We namen eens poolshoogte in de kolonie en maakten een plan de campagne, Eenige nesten worden uitgekozen, een meter of negen hoog in een grooten appelboom. Het ging er nu om een schuilhut te bouwen op dezelfde hoogte op eenige meters afstand van die nesten. Bij een houtzagerij in de buurt leenden we een hoogen bok, bestaande uit drie palen, verder een aantal zware iepentakken en eenige planken. Na het transport van deze bouwmaterialen naar de plaats van bestemming, waarbij nog eenige obstakels waren te nemen, zooals een wankel vondertje met een zeer onbetrouwbare leuning, werd de groote driepoot met vereende krachten overeind gezet. Daar bovenop verrees na eenige uren timmeren onder moeilijke omstandigheden, waarbij het noodige materiaal steeds naar boven werd geheschen, de schuiltent. Het was een zeer primitieve hut, doch het geval zat stevig in elkaar en was dus veilig. Als tentmateriaal dienden een paar oude vloerkleeden.

Met deze voorbereiding waren wij wel eenige weekends bezig geweest, maar onze moeite werd ruimschoots beloond. Gedurende het geheele voorjaar en den zomer heeft de hut, waaraan de reigers spoedig geheel en al gewend waren, daar gestaan. Vele malen zijn we in onze schuilplaats tusschen de takken van den appelboom geklommen en vele genotvolle uren hebben we er doorgebracht. Vooral toen later de vruchtboomen in bloei stonden, was het prachtig zoo hoog te midden van de bloeiende kruinen te zitten. En steeds was er bij de reigers weer wat nieuws te zien. Hun geheele familieleven hebben we gadegeslagen, we hebben de dieren gefotografeerd en gefilmd. De jongen werden geboren, ze werden door de oude vogels verzorgd en gevoerd, ze groeiden op, ze leerden langzamerhand hun vleugels gebruiken en vlogen ten slotte uit.

blauwe reiger
Een blauwe reiger gefotografeerd vanuit een zelfgebouwde schuilhut. Fotograaf: F. Bloem

Bij het beoefenen van de vogelfotografie moet men rekening houden met teleurstellingen. Het gelukt lang niet altijd den vogel te verschalken. Door die teleurstellingen moet men zich echter niet uit het veld laten slaan. Door de ervaring leert men, welke soorten zich gemakkelijk laten nemen en welke haast niet op de plaat zijn te krijgen. Men ondervindt bijvoorbeeld ook, dat roofvogels zich het beste laten fotografeeren, als ze jongen hebben, dus als de verzorgingsdrift hen naar het nest drijft. De jongen mogen echter ook weer niet te oud zijn, anders loopt men groote kans dezelfde bittere ervaring op te doen als ik, toen ik eens mijn schuilhut plaatste bij een nest met jonge ransuilen. Toen ik er enige uren later bij terugkwam, vloog niet, zooals ik verwachtte, de oude uil van het nest, doch de jongen waren uit het nest verdwenen en er was geen spoor meer van te vinden. De oude vogel had de schuilhut zoo verontrustend gevonden, dat hij de jongen van het nest weg had gelokt. De vogel der wijsheid had mij dus leelijk beet genomen. Behalve bij de nesten, kan men de vogels ook ’s winters fotografeeren door hen met voer te lokken. Dit is echter slechts bij een beperkt aantal soorten mogelijk, daar lang niet alle vogels zich door den mensch laten voeren.

kruisbek
Sommige vogels laten zich lokken door voer of een drinkplaats aan te bieden. Fotograaf: A. Burdet

Voorts is het mogelijk vooral in den herfst, als de vele trekkende steltloopers en eenden op hun reis van het noorden naar zuidelijker streken nog wat in ons voor hen zoo voedselrijke delta-land verblijven deze vogels voor de lens te krijgen. Deze trekvogelfotografie is echter veel lastiger en biedt veel minder kans op succes dan het fotografeeren van vogels bij de nesten. Men heeft hier immers geen vast punt waar de vogel zal komen. Wel zoekt men een plasje of een slikterreintje uit, waar zich veel trekvogels ophouden, en men ziet de schuilhut zoo te plaatsen, dat men kan verwachten, dat er vogels op den juisten afstand voor langs zullen komen. De hut mag echter niet opvallen en moet daarom zooveel mogelijk tusschen de ter plaatse groeiende planten worden verborgen. Hier ligt geen nest, dat den vogel naar dat vreemde ding toetrekt. Het blijkt nu, dat de vogels in de meeste gevallen, zoodra ze de situatie maar eenigszins vreemd vinden, in een flinke boog om de schuilhut heen loopen, buiten het bereik van de camera, of dat, terwijl ze eerst rustig haar voedsel zoekend naderbij komen, op de hoogte van de hut gekomen er zo snel langsheen rennen, dat fotograferen zonder bewegingsonscherpte niet mogelijk is.

Geeft trekvogelfotografie niet zooveel zekerheid op resultaat, toch heeft zij haar aparte bekoring, daar men hierbij niet één bepaalde vogelsoort, doch vogels van diverse pluimage voor de schuilhut kan verwachten. En komen ze niet alle in het schootsveld van de camera, dan doet men toch allerlei belangwekkende waarnemingen.

We hebben bij de vogelfotografie nog op de volgende dingen te letten:

De schuilhut dienen we zoo te plaatsen, dat de zon ten tijde van de opname uit de goede richting komt. Men doet het beste een en ander zoo te regelen, dat men in de schuilhut gaat als de zon schuin links achter staat. Dan kan men fotografeeren, totdat de zon zoover is gedraaid, dat het licht geheel van ter zijde komt. Zou men in de hut kruipen, wanneer het licht van rechts achter komt, dan zou men na eenigen tijd de zon recht achter zich hebben, waardoor wegens gebrek aan schaduwwerking te vlakke beelden ontstaan. Verder zou dan het fotografeeren onmogelijk kunnen worden door de schaduw van de schuilhut, die bij niet zeer hoog staande zon op het object zou vallen.

Het spreekt vanzelf, dat we een stevig statief gebruiken. Verder hebben we noodig een solide balhoofd, met behulp waarvan we de camera gemakkelijk in de gewenschte richting kunnen stellen zonder de pooten van het statief te moeten verplaatsen. Gaat het om een opname van een vogel op het nest, dan stellen we van te voren de camera in op de eieren. Wanneer de vogel dan naderhand op het nest staat of op de eieren zit te broeden, dan hebben we den vogel scherp op de plaat. Ook bij het fotografeeren van vogels buiten den broedtijd kan men van te voren instellen op een bepaald punt, waar men aan de hand van voorafgaande waarnemingen of door het neerleggen van voer mag verwachten, de vogel zal komen. De gewone platenklapcamera kan hier dus worden gebruikt. Zooals reeds gezegd, kan de reflexcamera, buiten de gemakkelijker bediening, in zekere gevallen voordeelen bieden, doordat men het beeld op het matglas tot op het oogenblik van de opname kan zien. Hierdoor is het dus ook mogelijk, opnamen te maken van vogels, waarbij niet van te voren op een vast punt kan worden ingesteld, mits het dier binnen het bereik van de in de schuilhut opgestelde camera komt. In de meeste gevallen zijn de vogels echter te snel in hun bewegingen en te rusteloos om vlak voor de opname nauwkeurig op het dier zelf te kunnen instellen. Het gaat hier immers, in tegenstelling met het fotografeeren bij de nesten, om vogels, die niet naar een bepaald punt toe komen en daar blijven staan, doch die daar min of meer toevallig langs loopen en dus steeds in beweging zijn. Mochten ze al even blijven staan, dan die tijd toch meestal te kort om in te stellen.

Wat de sluitersnelheid betreft, zijn we door de bewegelijkheid van ons onderwerp aan een maximum belichtingstijd gebonden. We hebben hierbij ook rekening te houden met de aanwezige planten, die door den wind heen en weer worden bewegen. In sommige gunstige uitzonderingsgevallen kan wel eens langer belicht worden, doch als regel nemen we hoogstens een honderdste seconde. Hieruit volgt, dat sterk diafragmeeren niet mogelijk is en de diafragmaopening meestal niet kleiner dan F: 9 genomen kan worden. Bij deze dichtbij-opnamen is de dieptescherpte dan ook niet groot, hoewel de vogel meestal wel in zijn geheel scherp wordt weergegeven. Dit is echter voldoende en grootere dieptescherpte is zelfs niet gewenscht, daar ons onderwerp thans van den achtergrond los komt.

We gebruiken een lens met een zoo groot mogelijken brandpuntsafstand met behoud van voldoende dieptescherpte. De lens van mijn 9 X 12 cm klapcamera heeft een brandpuntsafstand van 131/2 cm, die me zeer goed voldoet. Verder maak ik vogelopnamen met de Rolleiflex met een lens van 71/2 cm brandpuntsafstand. Deze vind ik wel wat kort, daar opnamen met dit toestel veel sterker vergroot moeten worden. Hierdoor ontstaat dan de hinderlijke korrel, die door toepassing van fijnkorrelontwikkelaar of door gebruik van langzamer negatiefmateriaal mogelijk wel te vermijden zou zijn, doch deze beide middelen verlangen weer een ruimere belichting, en dit is niet altijd mogelijk in verband met de groote sluitersnelheid, waaraan we gebonden zijn. Ik krijg dan ook het beste resultaat door zoo groot mogelijk op te nemen.

Verder letten we nog op onzen achtergrond. Voor zoover we hierop invloed kunnen uitoefenen, hetgeen meestal niet het geval is, kiezen we deze zoo, dat de vogel er goed tegen uitkomt en zorgen we, dat deze onscherpe achtergrond zoo rustig mogelijk wordt. Vogelfotografie brengt ons naar buiten en wel op de mooiste plekjes in de natuur. Zij doet ons vanzelf letten op de gedragingen van de vogels en op het verdere natuurgebeuren, en laat ons daardoor in nog grootere mate van de natuur genieten.

kemphaan
Het fotograferen van het gedrag van vogels levert bijzondere foto’s op die een verhaal vertellen. Fotograaf: N. Binsbergen

Bron:

F. Bloem in Nederlandsch Jaarboek voor fotokunst 1941. We hebben ervoor gekozen om het gehele verhaal te publiceren, omdat het te interessant is hierin te knippen, inclusief de foto van de blauwe reiger die als illustratie bij dit artikel was opgenomen. Het is ons niet gelukt om de rechthebbenden van dit artikel te vinden, noch te benaderen. De overige foto’s in dit artikel zijn afkomstig van Adolphe Burdet en Nol Binsbergen, tijdgenoten van F. Bloem en enkele van de ware nestors van de vogelfotografie in Nederland.


handboek vogelfotografieBinnenkort verschijnt het handboek vogelfotografie, hierin is een heel hoofdstuk opgenomen over de geschiedenis van de vogelfotografie in de Lage Landen. Wil je alles weten over het fotograferen van vogels dan is dit 336 pagina’s tellende boek het nieuwe standaardwerk wat niet in je boekenkast mag ontbreken.

Bestel het boek nu met pre-orderkorting in de webshop.

Geef een reactie

4 reacties

  1. Erg leuk stuk om te lezen. Een goede les voor mij, ik maak mij als beginner ook schuldig aan het feit meer nadruk te leggen op de apparatuur dan op het fotograferen zelf. De tips uit die tijd zijn overigens nog steeds relevant.

  2. Ik kies voor de natuur van Jac Thijsse, toen ik nog vrijwel alleen op de WorthRhederheide zat om er de herten bronst te fotograferen met de toen handmatig scherpstel lenzen en filmrolletjes die je zelfontwikkelde. Met weemoed blader ik regelmatig door de boeken van Fred Hazelhoff die machtige platen maakte van bronstige herten op het Kroondomein. Om de fotografie nog enige romantiek te geven zet ik zelf soms de oude FD telelenzen van Canon op de body om het maar een beetje zelf te doen en niet de techniek van de moderne camera’s te gebruiken. Soms kruip ik weg in een vergeten hoek van de Velewezoom waar ik dan helemaal kan weg dromen in de tijd dat er maar weinig mensen met een camera door het bos liepen.

  3. Ha! “We” zijn helemaal niet verwend, het tijdsbeeld is gewoon onvergelijkbaar. Wat waren Thijsse, Strijbos, Binsbergen, c.s. verwend… van structureel systeemfalen, overbevolking, eco-erosie en agrarisch maanlandschap had nog niemand gehoord.
    Het is pas grootschalig misgegaan vanaf de jaren 60 van míjn jeugd. Alweer 2 jaar terug heb ik mij verwonderd dat er nergens werd teruggeblikt op 1970, dat natuurbeschermingsjaar (met die prachtige postertjes van Kees Ooms – Dag Vogels, Dag Bloemen, Dag Vissen, Dag Mensen) – alsof we de schaamte voorbij zijn, een soort concentratiekampverdringen; 50 jaar moedwillige biotoopvernieling die we op voorhand uitdrukkelijk gewüsst hebben en dus voor gekozen.
    Zeg nu eens eerlijk, waar kies je voor als het zou kunnen? Je mooie nieuwe fotospullen of de natuur van Jac. Thijsse….

    1. We zijn verwend voor wat betreft de apparatuur, maar inderdaad zeker niet voor wat betreft de natuur en eeuw geleden. Het is heerlijk om weg te dromen in de boeken van Thijsse!

Reageer op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en het Google privacybeleid en servicevoorwaarden zijn van toepassing.

4 reacties

  1. Erg leuk stuk om te lezen. Een goede les voor mij, ik maak mij als beginner ook schuldig aan het feit meer nadruk te leggen op de apparatuur dan op het fotograferen zelf. De tips uit die tijd zijn overigens nog steeds relevant.

  2. Ik kies voor de natuur van Jac Thijsse, toen ik nog vrijwel alleen op de WorthRhederheide zat om er de herten bronst te fotograferen met de toen handmatig scherpstel lenzen en filmrolletjes die je zelfontwikkelde. Met weemoed blader ik regelmatig door de boeken van Fred Hazelhoff die machtige platen maakte van bronstige herten op het Kroondomein. Om de fotografie nog enige romantiek te geven zet ik zelf soms de oude FD telelenzen van Canon op de body om het maar een beetje zelf te doen en niet de techniek van de moderne camera’s te gebruiken. Soms kruip ik weg in een vergeten hoek van de Velewezoom waar ik dan helemaal kan weg dromen in de tijd dat er maar weinig mensen met een camera door het bos liepen.

  3. Ha! “We” zijn helemaal niet verwend, het tijdsbeeld is gewoon onvergelijkbaar. Wat waren Thijsse, Strijbos, Binsbergen, c.s. verwend… van structureel systeemfalen, overbevolking, eco-erosie en agrarisch maanlandschap had nog niemand gehoord.
    Het is pas grootschalig misgegaan vanaf de jaren 60 van míjn jeugd. Alweer 2 jaar terug heb ik mij verwonderd dat er nergens werd teruggeblikt op 1970, dat natuurbeschermingsjaar (met die prachtige postertjes van Kees Ooms – Dag Vogels, Dag Bloemen, Dag Vissen, Dag Mensen) – alsof we de schaamte voorbij zijn, een soort concentratiekampverdringen; 50 jaar moedwillige biotoopvernieling die we op voorhand uitdrukkelijk gewüsst hebben en dus voor gekozen.
    Zeg nu eens eerlijk, waar kies je voor als het zou kunnen? Je mooie nieuwe fotospullen of de natuur van Jac. Thijsse….

    1. We zijn verwend voor wat betreft de apparatuur, maar inderdaad zeker niet voor wat betreft de natuur en eeuw geleden. Het is heerlijk om weg te dromen in de boeken van Thijsse!

Reageer op dit artikel

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en het Google privacybeleid en servicevoorwaarden zijn van toepassing.

Bob Luijks

Bob Luijks

Als fulltime professioneel natuurfotograaf is Bob Luijks het liefst buiten te vinden. Met een grote interesse in de natuur, dieren- en plantenwereld wil hij niet alleen alles weten, maar kijkt hij vanuit zijn opleiding als landschapsarchitect vooral ook naar de achtergronden van het landschap. Deze kennis en interesse zie je terug in de foto’s van Bob.

Meer columns van deze auteur

Deze artikelen vind je vast ook interessant: