Van oorsprong komen de halsbandparkieten uit India en Centraal-Afrika. De fraaie vogels zijn populair geworden als kooivogel en de verklaring van het veelvuldig voorkomen van deze exoot is dan ook dat ze afstammen van ontsnapte exemplaren. Sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw worden halsbandparkieten in het wild waargenomen.
De grote groene parkieten leven van vruchten en zaden, die ze met hun kromme scherpe snavels makkelijk openmaken. De natuur in Nederland heeft in de winter te weinig te bieden om alle halsbandparkieten te voeden. In het koude seizoen zijn ze daarom afhankelijk van bijvoedering door de mens, zoals voedertafels, afvalbakken, vetbollen en pindakorfjes in de tuin. Dat verklaart waarom de soort in het stedelijk gebied goed gedijt en daarbuiten veel minder. Vooral Amsterdam en Den Haag zijn rijk bevolkt met de groene gast, maar ook in Rotterdam en Utrecht, Brussel en Antwerpen breidt de soort zich uit.
Vanaf januari beginnen de halsbandparkieten te broeden, de broedtijd duurt tot in juni. Ze zoeken een holletje, vaak een oud spechtennest. Soms plunderen ze een nestkast die ze dan flink verbouwen met hun snavel om er in te kunnen. Ze hebben 1 broedsel per jaar en leggen dan 3-4 eieren. Na drie weken komen deze uit. De jongen blijven dan nog wel 7 weken in het nest.
Wegtrekken doen de halsbandparkieten niet, het zijn standvogels. In de winter verzamelen ze ’s zich avonds in grote groepen in zogenaamde slaapbomen. Er kunnen er vele tientallen bij elkaar zitten die vanuit de wijde omtrek aan komen vliegen.