Een aalscholver is niet te missen. Deze forse vogel van bijna een meter groot en een spanwijdte tussen 1.20 en 1.50 meter is een opvallende verschijning in de buurt van water. Of het nu de zeekust is, een meer, rivier of stadsgracht, de aalscholver kun je daar tegenkomen. Vooral in de winter als ze het land intrekken op zoek naar open water om een visje te verschalken.
Met zijn haaksnavel en zwemvliezen is de aalscholver uitermate geschikt voor visvangst.
In de broedtijd gaan de aalscholvers naar hun broedkolonies. Er zijn er ongeveer 60 in het land, waarbij de grootste meer dan 1000 nesten bevatten. De aalscholvers maken hun nesten in bomen. Door de uitwerpselen hebben de bomen het zwaar te verduren en zien wit van de mest.
Het broedseizoen begint al vroeg, in januari. Met twee broedsels in het jaar (tweede vanaf april) zijn de kolonies lang bezet, soms wel tot augustus.
Een karakteristiek beeld is de aalscholver die op een paal rust met de vleugels gespreid. Dat is nodig om de vleugels te laten drogen, met natte vleugels kan de aalscholver niet vliegen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld eenden, heeft de aalscholver geen waslaag op de veren die voorkomt dat het verenkleed nat wordt. Bij het duiken wordt de aalscholver dus kletsnat. Dat heeft wel als voordeel dat hij daardoor pijlsnel door het water kan bewegen op jacht naar vis.
De aalscholver lijkt op het eerste gezicht pikzwart, maar bij nadere bestudering zie je dat het donkere verenkleed veel meer kleuren bevat. In het voorjaar zijn ze op hun mooist. De dekveren op de vleugels hebben een donkergroene glans met een zwarte rand. Dat geeft een schubachtig uiterlijk. Op de kop hebben ze vaak een witte tekening en een opvallende gele snavelvlek. In broedtijd zie je een witte vlek bij de dijen, onder de vleugels.