De koperwiek is te herkennen aan de grote koperkleurige vlek die loopt van de flanken tot onder de oksels. Vooral in de vlucht valt de koperkleurige kleur op. De kop heeft twee lichte strepen, één bij de wenkbrauw en eentje bij de snavel. Met zijn gespikkelde borst heeft hij wel wat weg van de zanglijster en de kramsvogel, met wie hij vaak te vinden is.
Koperwieken broeden in het hoge noorden, in Scandinavië. Hier leven ze vooral in naaldbomen, maar je kunt ze ook vinden in berkenbossen en op bergvlaktes. Ze broeden vanaf eind april tot in juli met meestal twee legsels van vier tot zes eitjes. In de broedperiode eten koperwieken insecten, regenwormen, slakken en andere ongewervelden. In de winterperiode trekken ze naar het zuidwesten, onder andere naar Nederland en Belgïe. Als de winter te koud is trekken ze verder naar het zuiden of gaan ze dichter naar de stad, omdat het daar warmer is.
In september kun je de eerste koperwieken in Nederland zien, maar vooral in oktober trekken ze met tienduizenden over Nederland en België. Je kunt dan gaan ‘moonwatchen’. Op nachten met volle maan kun je dan heel veel koperwieken voor de maan langs zien trekken. Het weer moet hier wel perfect voor zijn: geen regen, geen mist, zwakke noordenwind en een heldere sterrenhemel.
Koperwieken foerageren in besdragende struiken in bijvoorbeeld parken en tuinen, maar je kunt ze ook vinden op de grond in een wat natter weiland of langs een bosrand.
In Nederland is vooral de duindoorn een populaire maaltijd, maar ze zijn ook gek op de bessen van hulst, lijsterbes, meidoorn en kardinaalsmuts. Ze houden ook van op grond gevallen fruit, bijvoorbeeld appels of peren.
Eén reactie
Leuke en heldere informatie! Informatief artikel, dank!