De bloemen van de gaspeldoorn hebben de kenmerkende vorm van de vlinderbloemen, de familie waar hij bij hoort. De verwante gewone brem heeft bloemen die er sterk op lijken. De gaspeldoorn is een stuk minder algemeen dan de brem, die beter bestand is tegen strenge winters. Wel opvallend is dat de gaspeldoorn in zachte winters gewoon de winter doorbloeit. Bij strenge winters heeft de struik het moeilijker en gaan er veel dood. De bloei komt dan ook minder goed op gang en die verschuift dan naar het voorjaar.
De gaspeldoorn is vorstgevoelig en doet het daarom het best in gematigde gebieden aan de kust waar het nauwelijks vriest. Ierland en Bretagne zijn voorbeelden van streken waar de gaspeldoorn talrijk voorkomt en de struiken in het voorjaar het hele landschap geel kleuren.
Het kenmerkende van een vlinderbloem is dat de bloemkroon bestaat uit vijf bloembladen die er verschillend uitzien. Ze doen denken aan een rustende vlinder of een zeilboot. Het grootste bloemblad zit bovenaan, dat is de vlag. Links en rechts zijn twee kleinere bloemblaadjes, de zwaarden. Daartussen zit de kiel, die bestaat uit twee vergroeide kroonbladen.
De bloem kent twee kelkbladen, die lichter geel van kleur zijn en zacht behaard. Zij beschermen de bloem in de knop. De vrucht is een peul, de zaden kun je niet eten, want ze zijn giftig.
Gewone blaadjes heeft de gaspeldoorn niet, ze zijn allemaal vergroeid tot harde blauwgroene stekels met een scherpe lichte punt. De struik is het hele jaar groen.