Gewone vogelmelk is een fraaie lelie-achtige plant die in het voorjaar bermen en bosranden siert. Het is een bolgewas dat zich voornamelijk verspreid via jonge bolletjes. Tot voor kort behoorde vogelmelk tot de leliefamilie, maar inmiddels zijn de wetenschappelijk inzichten veranderd en is de soort ingedeeld bij de aspergefamilie.
De goede waarnemer ziet al in het eind van de winter de voortekenen van waar vogelmelk gaat bloeien: dan steken al plukjes van de smalle donkergroene blaadjes al ver boven het gras uit. Ze hebben een kenmerkende witte middenstreep, zoals je bij krokussen ook ziet. Krokus is echter een heel vroege bloeier, vogelmelk bloeit pas in mei. Tegen de tijd dat vogelmelk bloeit, zijn de blaadjes vaak al aan het vergelen en afsterven.
De bloemen groeien in trossen, waarbij de bloemen enigszins in een scherm staan gegroepeerd. Vandaar het tweede deel in de Latijnse naam ‘umbellatum’, dat schermvormig betekent. Als de bloemen in knop zijn, vallen ze niet zo op, want de achterzijde van de bloemblaadjes zijn groenachtig. Maar wanneer de zon begint te schijnen, gaan de bloemen open en dan stralen ze als witte sterretjes in het groene gras.
Bij regen en donker sluiten de bloemen zich weer en ook ’s nachts gaan de bloemen slapen. De witte bloemen bestaan uit zes witte blaadjes. Er zijn geen aparte kelkblaadjes die de bloemen beschermen in de knop. Bij gewone vogelmelk (en bij veel verwante plantensoorten) zie je dat het getal drie de basis is: de bloemblaadjes staan in twee kransen van drie. Ook zijn er twee kransen van meeldraden, drie binnenste en drie buitenste. Als je recht in het hart van de bloem kijkt zie je die driehoeksvorm wel terug.