Grote barmsijzen zijn echte wintergasten. Ze broeden in berken en naaldbossen van Noord-Europa, en migreren ’s winters naar het zuiden. De aantallen kunnen per winter sterk wisselen. Dit heeft te maken met het broedsucces, maar ook het voedseltekort in noordelijkere overwintergebieden. Als er sprake is van een barmsijzeninvasie begint deze vaak in november.
Grote barmsijzen zijn te herkennen aan hun rode voorhoofd, contrastrijke rug en lichte buik met duidelijke strepen. Het patroon en de kleur van de borst verschillen. Sommige dieren hebben een roze zweem op de borst, terwijl andere dieren een lichte of een gestreepte borst hebben.
In Nederland komen naast de grote barmsijs ook de kleine barmsijs en de witstuitbarmsijs voor. De soorten lijken erg op elkaar. Dat maakt een correcte determinatie moeilijk en soms onmogelijk. In het algemeen heeft de grote barmsijs vleugelstrepen die witter zijn dan die van de kleine barmsijs. Verder is de grote barmsijs lichter, grijzer en daardoor contrastrijker dan de kleine barmsijs. Vooral het contrast op de buik is bij de grote barmsijs sterker dan bij de kleine barmsijs. De derde soort, de voor Nederland zeer zeldzame witstuitbarmsijs, heeft een heel lichte stuit en minder duidelijke of zelfs geen strepen op de flank. De drie soorten lijken genetisch erg op elkaar. Binnenkort zullen we ze waarschijnlijk als één soort, de barmsijs, gaan beschouwen.
Om barmsijzen te spotten kan je het beste op zoek naar elzen. In groepjes van tientallen dieren foerageren ze door ondersteboven in de elzen te hangen. Dit doen ze ook vaak samen met sijzen en putters. Als je in de winter een grote groep sijzen of putters spot kan het zomaar zijn dat er nog een paar verrassingen tussen zitten! Het helpt zeker als je bekend bent met het geluid van sijzen of putters, al hebben de barmsijzen zelf ook een roepje dat vrij gemakkelijk te herkennen is. Barmsijzen zijn niet altijd even schuw. Als je een groepje gevonden hebt en op afstand even wacht komen ze regelmatig dichterbij foerageren.