De kleine ijsvogelvlinder brengt het grootste deel van zijn leven door als rups. De vlinder legt in de zomer eieren op de blaadjes van de waardplant, de kamperfoelie. Al in juli verschijnen de eerste rupsen. Ze zijn groen met borstelige stekels op hun rug. Het zijn vraatzuchtige monsters die zich tegoed doen aan de blaadjes van kamperfoelie. Heel kenmerkend is het vraatpatroon van de rupsjes: ze eten de kamperfoelieblaadjes van boven naar beneden op maar laten de middennerf intact.
In de winter overleeft de halfvolgroeide rups door zich in te spinnen in een half opgegeten blad. Een soort winternest. Begin zomer verpoppen de rupsen zich en komen de fraaie vlinders te voorschijn. Ze leven bij voorkeur in de toppen van de bomen. Ze komen naar beneden om te drinken, ze snoepen graag van bramennectar en mest. Soms zie je ze zonnen op open plekken, vaak midden op een zandpad.
Kleine ijsvogelvlinders hebben een territorium en het mannetje verdedigt dit met verve. Andere mannetjes verjaagt hij en de vrouwtjes die langskomen lokt hij mee om te paren. De paring vind hoog in de boomtoppen plaats.
De witte band op de bovenvleugels maakt de kleine ijsvogelvlinder goed herkenbaar. Vlinders die er een beetje op lijken zijn het landkaartje (zomergeneratie) en de grote weerschijnvlinder. Het landkaartje is echter veel kleiner en heeft een heel andere onderzijde. De grote weerschijnvlinder is forser, met een blauwzwarte bovenkant en geen aaneengesloten witte band.