Moeder Natuur heeft vreemde kostgangers: er leeft een eigenaardig stel juffers in Nederland. Anders dan andere juffers gaan zij niet als ei en niet als larve, maar als volwassen dier de winter door. De vrieskou deert ze niet. Sneeuw vinden zij prima. En zo hebben ze nog een aantal bijzondere kenmerken. De winterjuffers!
Er komen in Nederland 2 soorten winterjuffers voor. Deze kun je in principe het jaar rond aantreffen. De bruine winterjuffer (Sympecma fusca) en de noordse winterjuffer (Sympecma paedisca). Beide soorten zijn bruin tot koperkleurig en hebben soms de typische metaalglans en gekleurde ogen van de familie waartoe zij behoren: de pantserjuffers (Lestidae). Beide soorten lijken sterk op elkaar en zijn tussen de 3,5 tot 4 cm groot. Je kunt de soorten uit elkaar houden door de tekening op borst en rugstuk. Naast het feit dat zij overwinteren hebben ze nog meer kenmerken die hen bijzonder maken. In rust houden ze hun vleugels aan één zijde van hun lichaam gevouwen en de pterostigma’s (de gekleurde cellen in de vleugeltip) liggen in de voorvleugel dichter bij de top dan in de achtervleugel. Dingen die je bij geen andere juffersoort tegenkomt.
Bij winterjuffers is er sprake van een voor- en najaarsgeneratie. De voorjaarsgeneratie heeft overwinterd en kan zich hierdoor al vroeg voortplanten. De in het water afgezette eitjes (op drijvend plantenmateriaal) ontwikkelen zich snel en in de zomer sluipt de najaarsgeneratie uit: de voorjaarsgeneratie voor het volgende jaar!
De bruine winterjuffer is een meer algemene soort die de laatste jaren op steeds meer plekken voorkomt. De ‘hoge zandgronden’ lijken als areaal favoriet. Verder ingezoomd kun je ze tijdens de voortplantingstijd vinden bij kwalitatief goed water met een flink ontwikkelde vegetatie. Denk aan vennen, plassen en poelen.
De noordse winterjuffer is zeldzamer en kent een meer grillige verspreiding de afgelopen 30 jaar. Momenteel is er een stabiele populatie in Nationaal Park Weerribben-Wieden.
Voor beide soorten geldt dat je het overwinteringshabitat moet zoeken op beschutte plaatsen in heide en halfopen bossen. Je kunt ze aantreffen op struiken en in lage vegetatie en alles wat daar tussen zit.
Fototips
Voor het overgrote deel van het jaar kun je de Winterjuffers als elke andere juffer behandelen. Zonder in herhaling te vallen volstaat het om te zeggen dat je behoedzaam te werk moet gaan. Het sluipen en kruipen moet je eigen worden en je moet meester worden in het onzichtbaar zijn voor je onderwerp. Dat ze beter blijven zitten en vaak ook wat fotogenieker zijn, tijdens de vroege koude uurtjes is algemeen bekend. In de zomer kun je op zoek gaan naar contrast tussen het dier en de omgeving. Een winterjuffer tussen de bloemen! Waarom niet? Ook kun je proberen de unieke kenmerken te benadrukken. De langs één zijde rustende vleugels of de afwijkende pterostigma’s. Dat schreeuwt om een detailopname!
Maar wat de winterjuffers natuurlijk echt bijzonder maakt is dat ze te fotograferen zijn in winterse taferelen. Iets wat je met geen andere juffer lukt. Rijp, ijzel en sneeuw bieden volop mogelijkheden om deze diertjes in een zeer bijzondere setting vast te leggen.
Vanaf november hou je al het weerbericht in de gaten. Het lijkt jaren terug dat het weer eens echt winter was. Maar dan toch. Kans op nachtvorst. Kans op sneeuw. Het devies: sjaal om, muts op en handschoenen aan. Want het gaat lang duren. En je gaat het koud krijgen. Je checkt je apparatuur: statief, camera, macrolens, eventueel een hoekzoeker, afstandsbediening, lege kaartjes en volle accu’s. Neem ook een vuilniszak of iets dergelijks mee om op te zitten of te leunen. Een warmbloedig zoogdier en een besneeuwde ondergrond geeft een natte broek. En het was al zo koud.
Het zoeken kan lang duren, maar soms heb je het geluk in het najaar al tegen een plek aan te lopen waar veel winterjuffers zich ophouden. Een overwinteringsplek waar ze aan kliekjesvorming doen. Onthoud die plek en ga terug als de omstandigheden goed zijn!
Eenmaal een winterjuffer gevonden heb je vaak de tijd om de locatie eens even op je in te laten werken. Ze gaan nergens heen. Althans, niet snel. Winterjuffers zijn wel degelijk mobiel als het koud is, mits ze niet berijpt of besneeuwd zijn. Naar gelang de situatie van de juffer (berijpt, besneeuwd, of alleen koud) bepaal je het soort foto dat je wilt maken. Dat bepaalt vervolgens of je je statief er bij moet pakken of dat je toch uit de hand kunt schieten. Wat je absoluut niet wilt is thuiskomen met bewogen foto’s, dus hou je sluitertijd goed in de gaten. Die wil je vaak op minimaal dezelfde waarde houden als het aantal mm’s dat je lens ‘lang’ is, mits je met een fullframe camera schiet. Bij een camera met APS-C sensor, of ‘cropcamera’, dien je het aantal mm’s nog te vermenigvuldigen met de ‘cropfactor’ van de betreffende camera, vaak 1.5 of 1.6.
Je stelt liever handmatig scherp, zoals bij veel macro-onderwerpen. Live-view, vooral met Focus Peaking, is een goed hulpmiddel maar kan je accu behoorlijk snel leegzuigen. Lage temperaturen hebben een negatieve invloed op de capaciteit van je accu.
Experimenteer er lustig op los. Dit doe je voornamelijk met je diafragma-waarde, compositie en achtergrond. Als de juffer zelf geen winterse kenmerken op zich heeft, probeer dan de omgeving er bij te betrekken. Misschien ligt daar nog wel sneeuw of ijs. Schiet dan het liefst in RAW. Zo kun je achteraf eenvoudig de witbalans bijstellen. Dit bepaalt in hoge mate de sfeer van de foto. Door de witbalans aan de koele kant te zetten kun je op zo’n manier ook de ‘kou’ vangen in je foto. Probeer niet al te veel op je display te checken, spaar je accu. Als je echt bedreven bent kun je proberen een ‘stack’ te maken: meerdere foto’s maken waarbij je de scherpte steeds op een ander punt legt. Door middel van software kun je deze samenvoegen tot een foto met een scherptediepte die van voor tot achter loopt.
Wat je ook doet, wees creatief en neem de tijd. Probeer vérder te gaan dan de platte ‘registratiefoto’. Maak die foto die jouw verhaal vertelt.
Leefomgeving
Bruine winterjuffer: vennen, plassen en poelen op de hoge zandgronden
Noordse winterjuffer: Nationaal park Weerribben-Wieden
Vindtijd
Het makkelijkst zijn ze te vinden in het voorjaar (maart t/m mei) als ze actief met de voortplanting bezig zijn. In de zomer en het vroege najaar (augustus/september) zoek je het best naar de uitgeslopen najaarsgeneratie en foeragerende exemplaren dicht bij water. In de winterperiode zijn ze veruit het lastigst te vinden, maar dit levert vaak wel de mooiste situaties op. Ze zijn relatief immobiel als het koud is en ze drukken zich plat tegen de twijg of stengel aan. Door de goede camouflage is het vaak zoeken naar een speld in een hooiberg.
Als de juffer nog mobiel is, laat je hem het beste z’n gang maar gaan. Probeer hem niet bij te sturen of anderszins te verstoren. Het is voor het diertje kostbare energie die zo verloren gaat.
Over energie verliezen gesproken: bij echt koud weer kun je je reserveaccu het beste ‘op’ je lichaam dragen. Door de warmte van je lijf behoudt hij beter z’n capaciteit!